Onvermijdelijke afloop: A Different Man versus Tegendraads

Er zijn films waarvan het einde onvermijdelijk is. Als een personage aan een verjongingskuur begint met een dubieus goedje, zoals in The Substance van Coralie Fargeat, dan weet je bij voorbaat: dit gaat fout aflopen. Zo niet, dan zouden we de film geeneens serieus hoeven te nemen, want dan loopt die aan de leiband van de cosmetica-industrie. Een onvermijdelijke afloop zit ook ingebakken in de eindes van A Different Man van Aaron Schimberg en van Tegendraads van Ben Sombogaart, beide te zien in Nijmegen.
Let op: deze column bevat spoilers voor A Different Man, maar niet voor Tegendraads
In A Different Man lijdt Edward aan een aandoening waardoor zijn gezicht vol zichtbare tumoren zit. In de eerste scène zien we hem als acteur, maar het blijkt een promotiefilm voor inclusiviteit te zijn met een oproep om toleranter te staan tegenover mensen met misvorming. Edward wordt gedetermineerd door zijn uiterlijk, en als iemand in zijn aanwezigheid Lady Gaga citeert dat je alleen maar ongelukkig bent als je jezelf niet accepteert, klinkt dat pesterig.
Edward wordt onderworpen aan een medisch experiment en na verloop van tijd vallen de klonters van zijn gezicht. Hij heeft een metamorfose ondergaan en als de behandelend arts langskomt bij zijn adres vertelt hij dat hij Guy heet en dat de vorige bewoner zelfmoord heeft gepleegd. Buurvrouw Ingrid vangt het gesprek op en zij besluit vervolgens om een toneelstuk te schrijven over haar ontmoetingen met Edward.
A Different Man is in twee helften verdeeld. Als acteur is Edward een mislukkeling, maar in de gedaante van Guy wordt hij een succesvolle makelaar, die ook voor reclame-uitingen wordt ingezet. Als hij vervolgens ziet dat er audities zijn voor de rol van Edward, krijgt hij de rol, en gaat spelen met een masker zodat hij er op toneel weer als zijn oude zelf uitziet.
Dubbelganger
Was A Different Man een sprookje, dan zou Edward/Guy gelukkiger worden met zijn opgeknapte uiterlijk, maar met zijn lichtelijk gruizige cinematografie presenteert Schimbergs film zich niet als zodanig. Het ligt volstrekt in de lijn der verwachtingen dat er een kentering komt, want net als The Substance is A Different Man niet het type film waar voorspoed afhangt van het verbouwen van je gezicht. En dus moet het wel slecht aflopen met de hoofdpersoon en krijgt de film het etiket van een ‘antisprookje’.
De onvermijdelijke neergang van Guy wordt ingezet als Oswald opduikt, een man met exact de aandoening die Guy had toen hij zich Edward noemde. Het ongeluksgevoel voor Guy wordt nog niet eens in de hand gewerkt, omdat hij zelf een ‘andere’ man is geworden, maar omdat Oswald zich zo soepel en ongedwongen door het leven slaat. Indachtig het aan Lady Gaga toegeschreven citaat is Oswald iemand die zichzelf, ondanks zijn voorkomen, heeft geaccepteerd. Edward had dus ook gelukkig(er) kunnen zijn, maar zijn tragiek is dat dit besef te laat bij hem indaalt.
Edward/Guy ontmoet dus via Oswald met een vertraagd effect zijn dubbelganger, en de film heeft een structuur waarbij allerlei elementen uit de eerste helft terugkeren in de tweede helft. Om er een aantal te noemen: de kat ‘C. Pulaski’, het levende standbeeld van Abraham Lincoln, het gat in het plafond, de zinsnede ‘de medicinale werking niet verdunnen’, Toni Morrisons roman The Bluest Eye, leren fluiten via een YouTube tutorial, het Hitler-snorretje op een plakkaat van Guy, de man die in de metro over Fort Lee raaskalt, en als de naam Woody Allen een keer valt, zien we Guy later een keer gekleed op een manier die aan Woody Allen doet denken, inclusief bril en hoedje.
Door al die verdubbelingen is het alsof je de film twee keer ziet: eerst als tragedie, daarna als wrange komedie.
Spaghettirellen in Oldenzaal
Ik had nog niet eerder gehoord van de ‘spaghettirellen’ die het hevigst plaatsvonden in Oldenzaal begin september 1961. Lokale Twentenaren raakten slaags met Italiaanse gastarbeiders, en Ben Sombogaart gebruikt deze geschiedenis als achtergrond voor zijn film Tegendraads.
Sombogaart draait al jaren en jaren mee, terwijl zijn naam relatief onbekend is voor iemand die met de prachtige jeugdfilm Het zakmes (1992) een film op zijn naam heeft die het tot de in 2007 gepresenteerde Canon van de Nederlandse film heeft geschopt. Die Canon betreft een zeer exclusieve lijst van slechts zestien titels van de belangrijkste films uit de Nederlandse geschiedenis. Sombogaart behoort daarmee tot een select gezelschap, met onder andere Haanstra, met Verhoeven, met Rademakers, met Ivens, met Van Warmerdam, met Van der Keuken.
Als je het eerste kwartier van Sombogaarts film gezien hebt, kun je al min of meer uittekenen hoe die zal verlopen. Johanna werkt in de textielfabriek van Brinks waar kousen worden gemaakt. Ze meent dat haar moeder jong is gestorven omdat ze haar leven lang heeft moeten sloven. Door een ontmoeting met mannequin Esmee die op de modeacademie in Arnhem zit, ontkiemt bij haar de ambitie om ook die studie te volgen. Een ander vrouwelijk personage dat een ontwikkeling doormaakt, is Aleid, de volwassen dochter van de fabriekseigenaar, die het beu is dat haar vader haar ‘popje’ noemt.
Grapje moet toch kunnen
Beide vrouwen zullen zich onttrekken aan het bekrompen milieu waarin ze zijn opgegroeid dankzij de komst van Italianen die een jaar in de fabriek komen werken, voordat ze volgens plan weer ‘op hoes an gaon’. Voor zowel Johanna als Aleid zal de spitsvondige en leergierige Francesco als katalysator fungeren.
Veel jongeren in Oldenzaal presenteren hun pestgedrag tegen de Italiaanse gastarbeiders onder het mom van: ‘een grapje, moet toch kunnen’, maar het is zo stuitend dat het nogal wiedes is dat Johanna niet met de wind van racisme meewaait en het af en toe voor de Italianen opneemt. Maar eigenlijk duurt het nog best lang voordat ze haar vriend Andries op zijn nummer zet.
Een film als Tegendraads heeft als nadeel dat personages onversneden etnische vooroordelen kunnen opdreunen, want ja, het tenenkrommende schamperen gaat door voor historisch accuraat: zo keken Tukkers, onbekend met vreemd volk, indertijd nu eenmaal tegen buitenlanders aan. Als hedendaagse kijker kun je dan al snel denken: die vooroordelen waren toen toch een stuk ernstiger dan tegenwoordig, waardoor de indruk kan ontstaan dat racisme nu minder een kwaal is dan ruim zestig jaar geleden. De vraag is echter gerechtvaardigd of niet vooral de uitingsvormen subtieler zijn geworden dan vroeger; het egocentrische denken in termen van ‘wij versus de ander’ lijkt niet wezenlijk veranderd, zo blijkt eens te meer in de politieke ruk naar rechts.
Is het een gemiste kans dat Tegendraads zelf niet de vraag opwerpt hoe het racisme van toen zich tot het heden verhoudt? De film, mede geproduceerd door Omroep Max, stelt zich tevreden met een nostalgische insteek: hij beperkt zich tot een schets van een stukje oostelijk Holland van weleer. Omdat Tegendraads geen poging doet om een verband met het Twente/Nederland van vandaag de dag te leggen, is het ook een wat bedaagde film geworden, die geheel volgens lijnen der voorspelbaarheid verloopt.
Om het wat oneerbiedig te zeggen: voor zover personages tegendraads zijn, zijn ze ook een beetje equivalenten van de onaangepaste zwerver Swiebertje in de gelijknamige langlopende televisieserie tussen 1955 en 1975, die graag Bromsnor en de huishoudster van de burgemeester een beetje op stang jaagt. Op een enkele uitzondering na, zoals Johanna’s broer Wolter, is de gemeenschap in Sombogaarts film zo oubollig en conservatief dat een personage al snel ‘tegendraads’ is. Er is weinig voor nodig om als een plaatselijke rebel te boek te staan.
En dus bleef ik aan het eind met de volgende vraag zitten: mannequin Esmee wordt gespeeld door Holly Mae Brood. Had haar vader Herman nog geleefd, zou hij dan de moeite hebben genomen deze film te gaan kijken? En zo ja, dan zou hij er vast een totaal andere notie van ‘tegendraads’ op na hebben gehouden.