Kikkerlandfilmzomer

Vakanties in eigen land worden met ingang van komend jaar duurder, omdat (hotel)overnachtingen zwaarder belast gaan worden. Maar je kunt natuurlijk ook dagtripjes maken en ’s avonds weer in je eigen bed slapen. Een deel van mijn vakantie heb ik gevuld met bezoekjes aan Nederlandse steden waar prachtige klassiekers werden geprogrammeerd, en bijna in alle gevallen voor goed gevulde zalen!
In Utrecht vierde Jos Stelling in juli zijn tachtigste verjaardag en hij trakteerde zichzelf – en ons – op een selectie van elf favoriete klassiekers. Iedere titel werd twee keer vertoond in zijn theater Slachtstraat, steeds voorzien door een eigen inleiding. Op een doorsnee maandag trok het mooi opgepoetste Italiaanse neorealistische Fietsendieven (Vittorio de Sica, 1948) een bijna volle zaal 1. ‘Van zo’n opkomst, daar wordt een mens gelukkig van’, aldus Stelling. De films draaiden op de vroege middag of de vroege avond (om 19 uur), dus ook schappelijk als je geen Domstedeling was.
Het was niet mogelijk gebleken om elke film te kunnen en mogen draaien, en daarom ontbrak bijvoorbeeld Amarcord (Federico Fellini, 1973). Maar andere geweldige titels waren onder meer The Ladykillers (Alexander Mackendrick, 1955), The Firemen’s Ball (Milos Forman, 1967), Cría Cuervos (Carlos Saura, 1976) en Barry Lyndon (Stanley Kubrick, 1975).
Barry Lyndon
Inderdaad, ook wat mij betreft is Barry Lyndon zijn beste, en ook bij deze film was Kubrick weer perfectionistisch als altijd, met eindeloos veel takes per scène. Zo had de bijrolacteur Murray Melvin al 57 keer zijn tekst moeten zeggen, waarna er een korte koffiepauze werd ingelast vanwege zijn vermoeidheid. Melvin vroeg aan Kubrick: ‘Wat doe ik verkeerd?’ ‘Helemaal niets.’ ‘Maar waarom al 57 takes? Moet ik er echt nog meer?’ En na de pauze gaan ze verder met dezelfde scène, maar het klapbord meldt niet take 58, want Kubrick had er doodleuk op laten schrijven: take 1, take 2, en pas bij take 20 vindt Kubrick het voldoende.
Barry Lyndon ademt allure van begin tot eind: een plechtstatige verteller in voice-over, grootse sets met historische kostuums, klassieke muziek, schilderachtige beeldcomposities en dankzij nieuwe lenzen kon er met daglicht en/of met kaarslicht worden gedraaid – zonder kunstlicht.
Hoe chic deze film ook oogt en klinkt, het is een schelmenverhaal eerste klas. In de eerste helft wordt de hoofdpersoon steeds zelf bedrogen. Zo komt hij er later achter dat bij een duel zijn rivaal enkel simuleerde dood te zijn. Zonder dat Barry het wist was zijn pistool niet met een kogel maar met een bolletje touw geladen. In de tweede helft wordt hij zelf een bedrieger, vanaf het moment dat hij zich tegenover vijandige Pruisen voor een luitenant uitgeeft. En zijn listen worden steeds spitsvondiger en brutaler.
De film doet de hele tijd voorkomen alsof die Barry een uitermate bijzonder heerschap is en dat ironische effect wordt vooral bereikt door die eerbiedigwaardige toon van de verteller. Dankzij zijn secure en gracieuze uitvoering geeft Kubrick zijn hoofdpersoon het podium van een heuse held, waardoor je nauwelijks doorhebt wat voor een charlatan hij feitelijk is.
Dodes’ka-den
Anders dan die ironische verteller in Barry Lyndon, kent de film Dodes’ka-den (1970) van Akira Kurosawa allerlei intermezzo’s met vrouwen rondom de dorpspomp als vertellers. Zij maken groenten schoon of doen de afwas. Tegelijkertijd fungeren zij als een Grieks koor en becommentariëren het wel en wee van de bewoners in armzalige hutjes met ieder hun eigen sores: twee drinkebroers die van vrouw wisselen, seksueel misbruik van een geadopteerde dochter, een man met een zo asociale vrouw dat zijn collega’s hem aansporen haar te verlaten (maar dat doet hij niet).
In mijn eerdere column over Kurosawa, https://www.ugenda.nl/opinie/ijzeren-choreografie-akira-kurosawa, stelde ik dat Dodes’ka-den als een mindere film wordt beschouwd die Kurosawa in een crisis dompelde. Maar als je de film in een ruim bezette zaal 1 van Eye ziet, kun je je daar alleen maar over verbazen. Het is misschien een curiosum, maar die kan zich makkelijk meten met het beste wat heden ten dage wordt uitgebracht.
Nalatige onderhoudsdienst
Dodes’ka-den is een schilderachtige film met scènes vol schilderachtige verbeelding. De armste volwassene van allen fantaseert diverse malen een huis met een poort voor zijn steeds ziekere zoontje, en elke keer wordt zijn fantasie kleurrijker. Maar het meest beklijvende personage is de tiener waarmee de film ook begint en eindigt. Hij heeft zich ingebeeld dat hij een locomotief bestuurt over een pad. Vooraf inspecteert hij de niet-bestaande trein uitvoerig en klaagt over de nalatigheid van de onderhoudsdienst. Voor de jongen is de trein levensecht en Kurosawa bekrachtigt dat door steeds geluid te laten horen: als de jongen doet alsof hij op de trein slaat, horen we op de geluidsband ook een klap op metaal. Als zijn trein gaat rijden, roept de jongen steeds maar weer: Dodes’ka-den, Dodes’ka-den. Als er een schilder op zijn denkbeeldige spoor zit, kan een botsing maar net voorkomen worden, doordat de schilder zich net op tijd verplaatst, want de jongen kan het enorme gevaarte niet zo maar tot stilstand brengen.
De vertoningsrechten van de Kurosawa-films waren behoorlijk prijzig, maar ik heb begrepen dat het Kurosawa-programma in Eye, inclusief de vier door hen landelijk gedistribueerde films, er financieel daverend goed is uitgesprongen. Op nos.nl werd het programma zelfs als een 'klapper' omschreven.
Chess of the Wind
De ‘prijs’ voor meest bijzondere vertoning deze filmzomer gaat echter naar de avond in Eye waarop de 82-jarige regisseur Mohammad Reza Aslani ‘in focus’ werd geplaatst. De Iraanse filmmaker was speciaal overgekomen en zijn dochter vertaalde zijn antwoorden. Eerlijk gezegd konden de twee korte films voor de pauze mij weinig bekoren. De eerste was een experimentele documentaire en de tweede was een komedie over een schoolinspectie. De film was geïnspireerd door Buster Keaton, maar de slapstick van de ‘man die nooit lacht’ laat zich niet zomaar nabootsen.
Ik was echter gekomen voor Aslani’s langspeelfilm Chess of the Wind (1976), een gedragen familiedrama, met veel lang aangehouden totaalshots die baden in fantastisch gloedvolle, maar toch zachte kleuren. Er is bijna voortdurend een detonerende, jazzy soundtrack hoorbaar. Een vrouw in een houten rolstoel rouwt om haar gestorven moeder. De vriend van haar moeder gedraagt zich intussen als een dwingeland, ook tegenover de twee wezen die hij als zijn zonen heeft geadopteerd. Zijn bazige houding wordt hem fataal en men verstopt het lijk in een grote groene glazen stolp in de kelder.
Vanwege de mysterieuze verdwijning van de man gaat de politie op onderzoek uit. Eenmaal in de kelder ruiken ze een doordringende geur, maar de agenten kunnen het lichaam niet vinden. Dan gaat het gerucht de ronde doen dat allerlei mensen hem nog gezien hebben. In paniek slaat de stiefdochter alle grote glazen potten stuk, maar ze vindt geen lijk. Is hij een geest geworden? Het vormt de opmaat tot een bloederige apotheose.
Verloren gewaand
Een opvallende overeenkomst met Dodes’ka-den wordt gevormd door de intermezzo’s waarin opnieuw vrouwen samenkomen terwijl ze karweitjes uitvoeren en ondertussen zaken bespreken. In Aslani's oogstrelende en magistrale melodrama zitten wasvrouwen bijeen op de trappen nabij een fontein en voeden onophoudelijk een geruchtenmachine.
De vertoning van Chess of the Wind was zo bijzonder omdat de film zo goed als verloren gewaand was. Aslani’s film was in 1976 geselecteerd voor het Teheran Film Festival. Directeur van het festival was een oud-docent van Aslani met wie hij als student op slechte voet had gestaan. Wellicht was die verstandhouding debet aan de beroerde, eerste vertoning. Volgens Aslani waren de filmrollen door elkaar gehusseld en was de projectie veel te donker.
Na die première stelde de Iraanse pers zich uiterst kritisch op tegenover Aslani’s als warrig ervaren langspeelfilm, en die verdween uit zicht. Pas in 2014 vond de zoon van Aslani de negatieven in een rommelwinkel nabij Teheran. Hij kocht ze op en frame-per-frame moest de film gerestaureerd worden. Toen die monnikenarbeid was verricht en de film klaar was voor een heruitbreng, gooide covid roet in het eten, en was die slechts te zien via online edities van festivals, zoals op het IFFR, waar ik die indertijd zag. Maar wat voor ons gold, gold ook voor Aslani. Bizar genoeg is ook voor hem nu pas de tijd aangebroken, zo’n vijftig jaar na dato, dat hij zijn eigen bescheiden meesterwerk in volle glorie op een groot scherm kan aanschouwen.