308 strofes lang: Peter Meussen breekt record met zijn gedicht

Sommige mensen schilderen doeken, anderen schilderen met taal. Peter Meussen doet het allebei. De dichter en beeldend kunstenaar schreef het langste gedicht ooit in de Nederlandse literatuurgeschiedenis, een werk van maar liefst 308 strofes.
Dichten en schilderen doet hij al vanaf zijn vroegste jeugd. De twee ambachten liggen volgens hem dicht bij elkaar. Of je schildert met woorden of met verf. Het is een prachtige combinatie en geeft hem een inspirerend leven om in al deze facetten creatief te kunnen zijn.
Bundel Dichtbeelden
Sinds 2023 is hij bezig zijn dichtwerk uit te geven in eigen beheer. Zijn eerste bundel is getiteld: ”Dichtgelezen Ogen” en is in 2023 uitgekomen bij Uitgeverij Boekexpress in Soest.
In augustus 2025 is zijn tweede bundel uitgekomen, getiteld: "Dichtbeelden". Iedere strofe in het boek begint met de zin: 'Ik ben een dichter'. Op elke bladzijde zijn drie strofes te lezen. Het boekje ziet er fleurig uit met een schilderij van zijn hand als voorkant. Het is opmerkelijk dat hij het voor elkaar heeft gekregen om 308 verschillende beelden te verzinnen bij enkel de zin “Ik ben een dichter”. Hiermee vertelt hij het verhaal over een leven als dichter.
Hoe ben je tot deze vorm gekomen?
"Ik was aan het zoeken naar bewijs, of dat ik mijzelf dichter kon noemen en daarom schreef ik de zin op: “ik ben een dichter.” Het was voor mij ook een verrassing dat er zoveel strofes uitkwamen rondom die ene zin. Door het gedicht te schrijven ben ik erachter gekomen dat ik een dichter ben. Ik heb het bewijs geleverd, zo voelt het voor mij."
Hoe lang schrijf je al gedichten?
"Vanaf mijn vroegste jeugd schrijf ik al gedichten, zo vanaf mijn dertiende/veertiende. Dat kwam doordat ik op een goede dag bij de schrijver Henk van Gelre thuis in de boekenkast dichtbundeltjes over de vijftigers zag staan. Ik ging deze bundeltjes lezen. Ik werd ontroerd bij het lezen van deze poëzie, vooral door de gedichten van Bert Schierbeek. Deze moderne taal was anders dan de taal die ik op school kreeg onderwezen, het was de jaren '70. Ik dacht toen: kon ik dat ook maar."
Wat leek je mooi aan dichten?
"Het leek me mooi om net als de vijftigers te schrijven. Deze taal was anders dan de taal die dagelijks gesproken werd thuis, of op school. Het leek alsof sommige gedichten de gevoelens konden verwoorden die ik had in die tijd. Zinnen als.”Ik denk…ik denk, als het regent, laat ze niet nat worden en als het stormt, vat ze geen kou en ik denk ook, dat dat denken niet helpt.”
Ik vond ze prachtig. Het was vrijer geschreven dan de gedichten van Marsman of Greshoff. Ik vond een persoonlijke toon in de gedichten. Door de slechte relatie die ik had met mijn broer zocht ik het in de poëzie en dat gaf mij steun."
Wanneer besloot je om je gedichten te delen?
"De gedichten die ik tot nu toe mijn hele leven door geschreven heb, lagen jarenlang in de kast, stiekem in een map. Ik ben altijd door blijven schrijven. Ik liet ze aan niemand lezen. Nu vind ik mijzelf pas goed en treed ik naar buiten met mijn gedichten. Daarom ben ik ze ook bezig te bundelen, zodat ze mooi in een boekwerkje veilig bewaard worden."
Waar haal jij je inspiratie vandaan?
"Inspiratie haal ik uit modernistisch en avantgardistisch literair werk, zoals de stroming Dada en de auteur: Peter Handke. De wijsheden die in de gedichten verscholen zitten, laten zien dat de mens sterk ideologisch verdeeld is." Hij ervaart de samenleving als een grote intrige van driften, die hij op de volgende wijze verwoordt in zijn bundel: "van verwoestende misdadigers, die hun idealisme en mededogen in deze verworvenheden omzetten in een mengsel van obscene, onnozele wereldhervormers." Zo is het, en niet anders.”
Hoe kom jij tot deze beelden?
"Ik verzamel de ideeën door goed te kijken naar de mens en de natuur, waarbij ik blijf nadenken over de vraag wat het inhoudt om dichter te zijn. Ik schrijf in de bundel hierover: "Als een vreemde droom die in mij opkwam, is ‘’Dichtbeelden” – kalm en bleek in een zoete klank neergeschreven. Door de dagelijkse stroom van invallen, woelige en onnozele gebeurtenissen kan ik blijven schrijven, want ze zijn sterk autobiografisch in de ik-vorm neergeschreven. De fantasievolle verbeeldingen die hij bedenkt zijn iedere keer anders, waardoor het boeiend blijft de verschillende invalshoeken te lezen die hij creëert in dit boekje. ”Ik ben een dichter, die het donkere diepe weelderig doorkruist om prinsheerlijk gepassioneerd te zijn.”
Over zijn dichterschap zegt Meussen zelf in zijn bundel: ‘’Ik ben een dichter, een heilig dier, een knuffelprofeet, een wolf, braaf en verschrompeld'' en in zijn laatste gedichtje zegt hij op de parodie: ‘’Ik ben een dichter met onsterfelijke ogen, die alles ziet in de troostende woorden van de laatste traan en lach de kunst in.’’
“Ik wil een stilte en een verlangen naar menselijkheid overbrengen; voor de rest is de bundel een reservaat van ingeleefde, wezensvreemde aspecten. De strofes zijn een isolatie in strijd en taal. Het is een cyclus van bijna allerwegen verbijstering en vervreemding door een venster in de schemering die wij niet echt goed kunnen zien, behalve de meester zelf.”
Je bent je ervan bewust dat je dingen kunt zien die “wij” niet zien. Kun je dat uitleggen?
"Omdat ik andere gedachten heb dan anderen, kan ik andere dingen zien. In de liefde kun je een zijn met elkaar. Omdat jij andere gedachten hebt, zie ik ook andere dingen. Ik probeer de realiteit altijd anders te zien. Ik probeer verwondering voor de natuur en het leven te laten zien. Ik vind dat mensen over het algemeen te weinig stilstaan bij de kleine dingen van leven of zich niet kunnen verwonderen over de natuur. Een schrijver moet goed naar de natuur of het leven kunnen kijken; als je dat niet doet, wordt je schrijfwerk niet goed."